Wind is er vrijwel altijd: een zacht briesje in de lente, verkoelende wind in de zomer, windvlagen die je van de dijk willen blazen tot zelfs een storm die hele bomen ontwortelt. En toch… wind is onzichtbaar voor onze ogen. Maar wat wind teweegbrengt, is wel zichtbaar. Als je door de bossen of de velden loopt, merk je dat alles in beweging is. Onze zintuiglijke ervaring van de natuur wordt niet alleen bepaald door kleuren en geuren, maar ook door
dynamiek en beweging. Deze dynamiek maakt de natuur en de wereld om ons heen aantrekkelijk. Maar het vastleggen van iets wat je niet ziet, sterker nog, iets waarvan de uitkomst (beweging) ook eens niet past in de statische kunstvorm van fotografie is een uitdaging! Het vangen van wind in beeld, of juist de afwezigheid ervan, zorgt echter voor een extra dimensie in de foto.
Dit artikel is een hoofdstuk van het Praktijkboek ‘weer, nacht en natuurverschijnselen’ en reeds verschenen op Natuurfotografie.nl
Over de wind
Wind kan sterk verschillen in snelheid. De windsnelheid wordt uitgedrukt op de schaal van Beaufort, een schaal van 0 (windstil) tot en met 12 (orkaan). Deze indeling werd ontwikkeld voor de scheepvaart. De windsnelheid heeft ook invloed op de gevoelstemperatuur. Wind langs een object (zoals ons lijf) voert extra warmte af, zodat het bij harde wind kouder aan kan voelen dan de werkelijke temperatuur
In Nederland varieert het jaargemiddelde van de windkracht van 2.2 m/s (kracht 2) in het binnenland tot 20 m/s (kracht 5) aan de kust. De windrichting is voor ons land ook belangrijk voor het komende weer. Verandering van wind (in snelheid of richting) duidt meestal op een verandering in het weer. Zo hangt een ‘ruimende’ wind (de windrichting draait met de klok mee) vaak samen met de komst van een hogedrukgebied, en dus beter weer. Een ‘krimpende’ wind (de wind draait tegen de klok in) duidt echter op een komende depressie en dus op regen.
In Nederland en België is het van groot belang voor het weer of de wind over droog land of over de vochtige zee naar ons toe waait. Een lagedrukgebied geeft meestal zuidwestenwind vanaf de vochtige Noordzee en voert dan regen mee. Oosten- en zuidoostenwind is droog en geeft een hete zomer of een koude winter. Zuidenwind brengt warme lucht uit Zuid-Europa terwijl noordenwind juist koudere, onstabiele poollucht meevoert.
Hoe fotografeer je wind?
Het vergt creativiteit en technische kennis om iets vast te leggen wat je niet kunt zien en wat in essentie niet past bij het statische karakter van fotografie. Als eerste zul je op zoek moeten gaan naar de uitkomst van de wind: wat brengt de wind teweeg en wat voor gevoel wil je daarbij overbrengen? Met fotografie kun je een zacht briesje omvormen tot een storm of een storm tot een matige wind. Door de keuze van onderwerp en techniek kun je het juiste gevoel van de wind overbrengen.
Er zijn twee mogelijkheden om met wind om te gaan. Met korte belichtingstijden kun je objecten ‘bevriezen’. Denk aan hoge golven die tegen de stenen omhoog spatten of bomen die schuin staan door de harde wind. Met een korte belichtingstijd kun je deze onderwerpen vangen op een wijze die alleen door de wind mogelijk is gemaakt. Een ‘bevroren’ golf hoog boven de rotsen uit geeft duidelijk de sfeer weer van harde wind en een onstuimige zee.
Met lange belichtingstijden kun je juist bewegende onderwerpen vervagen, wat dynamiek en de suggestie van beweging geeft.
Denk aan wind die vormen trekt door graanvelden of bewegende takken van bomen. Gebruik een goed stevig statief. Voor het kiezen van de goede sluitertijd moet je experimenteren. Bij een te korte sluitertijd bevries je de beweging terwijl bij een te lange sluitertijd de beweging overgaat in een vormeloze waas waarbij de elementen niet meer te onderscheiden zijn.
Er is geen vaste richtlijn voor een goede sluitertijd: bij storm kan 1/10 seconde al te langzaam zijn, terwijl je bij zwakke wind misschien aan 30 seconden nog niet genoeg hebt. Over het algemeen zul je tussen de 1/4 en 2 seconden belichten voor mooie beweging, waarbij het onderwerp nog herkenbaar blijft.
Met het gebruik van flitslicht kun je een sterk bewegende omgeving deels bevriezen. Elementen die door de flits kort aangelicht worden, zullen op dat moment bevroren worden, terwijl de rest verder beweegt. Bij windvlagen is het extra lastig. Je moet dan niet alleen de goede sluitertijd kiezen, maar ook nog eens op het juiste moment afdrukken.
Wanneer er veel wind staat, ben je vrij om te spelen met diverse instellingen met verschillende resultaten. Bij een zwakkere wind op een zonnige dag kan het lastig zijn op een langere sluitertijd uit te komen om bewegingen vast te leggen. Een grijsfilter biedt dan uitkomst. Doordat deze een deel van het licht tegenhoudt, wordt je sluitertijd langer. Met een extreem grijsfilter (Big Stopper, 10 stops) kun je zelfs midden op de dag een sluitertijd krijgen van enkele minuten, ideaal om bijvoorbeeld bewegingen hoog in de lucht zichtbaar te maken, of beweging door zwakke wind.
Gebruik van statief
Een stevig statief is erg belangrijk als je aan de slag gaat met het vastleggen van beweging door de wind. Bedenk echter dat een statief niet alleen het gewicht van je camera moet kunnen houden, maar ook nog bestand moet zijn tegen de elementen. Windvlagen, rukwinden en storm zijn de grootste gevaren bij het werken vanaf statief. Je zult niet de eerst zijn die zijn camera met een plof in het zand ziet vallen… met het statief er nog aan. Wind zorgt voor beweging, waardoor je zelfs vanaf statief te maken kunt krijgen met bewegingsonscherpte.
Een aantal tips om je statief in de wind te gebruiken:
- Gebruik een statief dat minstens 1,5x het gewicht van camera + objectief kan houden, liefst meer. Hoe zwaarder en lomper het statief… hoe stabieler het is
- Gebruik alleen de drie poten en niet de eventuele middenzuil. Deze laatste is erg instabiel en maakt het hele statief een gemakkelijke prooi van een rukwind.
- Als het sterk waait kun je ook de poten van het statief verder opzij zetten. Die komen dan verder uit elkaar en je camera komt lager en stabieler te staan. Hetzelfde geldt voor de lengte van de poten. Normaal werk je rechtop achter je statief, maar hoe langer de poten, hoe gevoeliger deze worden voor trillingen.
- Vaak zit er in het midden onderaan een haak, waaraan je iets zwaars kunt hangen, zoals je fototas. Het statief krijgt zo meer gewicht, waardoor trillingen worden gedempt en het risico op omvallen wordt beperkt. Als het hevig waait, kan je tas echter gaan zwaaien in de wind. Zorg dan dat je tas net de grond raakt, zodat hij stil blijft hangen.
Waait het echt heel hevig, dan kun je ook met scheerlijnen en haringen je statief als een tent in de grond verankeren.
Ook voor je apparatuur moet je wat voorzorgsmaatregelen treffen. Het maakt veel uit of je met een groothoek of een flink tele-objectief aan de gang gaat. Een telelens vangt veel wind, waardoor de kans op beweging sterk toeneemt. De positie ten opzichte van de wind is hier zeker van belang. Een sterke zijwind geeft heel wat meer beweging dan de wind van achteren.
Wind betekent veel opwaaiend stof en zand. Probeer daarom het wisselen van objectieven zoveel mogelijk te voorkomen. Ook als je je cameratas op de grond hebt liggen, zit deze voor je het weet onder het zand, wat gaat schuren tussen je spullen. Houd je tas zoveel mogelijk dicht.
Praktijkboek ‘weer-, nacht- en natuurverschijnselen’
Meer weten over het fotograferen van weer-, nacht- en natuurverschijnselen? Koop het praktijkboek, je kunt het hier bestellen.
Marcus zegt
Inspirerende foto’s!
Wim van den Berg zegt
Leuke nieuwsbrieven, Johan!
In het stukje over wind kun je nog een kleine correctie aanbrengen: de windkracht 5 aan de kust (gemiddeld) hoort bij 10 m/s en niet 20 (dat is bijna storm).
Succes, Wim
Johan van der Wielen zegt
Beste Wim, Hartelijk dank voor het compliment en dank voor je waardevolle aanvulling!