Deze tutorial is geschreven door Henk Muijs voor Natuurfotografie.nl.
We zijn in deel 1 van deze tutorialreeks, na een wandeling door de foto, geëindigd met een rugzak vol met indrukken. We hebben ontdekt waar we als kijker zelf staan, waar het onderwerp van de foto zich bevindt en hoe we er kunnen komen. In dit deel vervolgen we onze tocht en gaan dieper in op de vraag: hoe is het gedaan? Welke technieken zijn gebruikt en wat is het effect op de foto?
Dit verhaal is geen checklist die je van A tot Z dient te doorlopen. Sommige punten die in dit deel worden besproken, heb je misschien al opgemerkt in onze tocht van vorige week. Zoals bijvoorbeeld die scheve horizon?
Inhoudsopgave
Licht
De basis van alle fotografie is licht. Zonder licht geen foto. Maar waar komt dat licht vandaan? Is er één lichtbron, of zijn er meerdere? Er kan ook sprake zijn van diffuus licht waarbij geen lichtbron is aan te wijzen. Het licht kan komen van een natuurlijke lichtbron, maar er kan ook gebruik zijn gemaakt van kunstmatige licht van bijvoorbeeld een flitser of lamp. Ook kan er gebruik zijn gemaakt van reflectie. De plek waar het licht vandaan komt, kan de kijker helpen bij het lezen van het beeld. Het kan echter ook het oog afleiden, omdat je oog snel naar lichte delen in de foto wordt getrokken.
Licht is ook een grote sfeerbepaler in een foto. De kleur kan de rode warmte hebben van een zonsondergang, of de blauwe kilte van een bewolkte winterdag. Door met die kleurtemperatuur te spelen door middel van de witbalans, kan de fotograaf het beeld een bepaalde uitstraling geven.
Belichting
Het gebruikte licht heeft een bepaalde intensiteit. In combinatie met de gekozen instelling leidt dit tot een bepaalde belichting. Als er in een foto geen onderbelichte en/of overbelichte delen zitten, dan is de foto “correct” belicht. Maar dat hoeft helemaal niet het bedoelde effect op te leveren. Door te spelen met die belichting kan ook hiermee de sfeer in het beeld bepalen. Van een sinister donker beeld tot een heel licht dromerig beeld.
De fotograaf kan ervoor kiezen om bewegende onderwerpen te bevriezen, door een korte sluitertijd te kiezen, of juist een lange om beweging in het beeld te krijgen.
Kleurgebruik
Naast de kleur van het licht heeft ook alles in de foto een eigen kleur. Door bij een onderwerp een contrasterende achtergrondkleur te kiezen, springt het onderwerp duidelijker in het oog: contrasterende kleuren versterken elkaar. Door juist alles in één kleurtoon te houden lopen de delen van de foto meer in elkaar over, wat tot een zacht, dromerig beeld kan leiden.
Ook door te spelen met de verzadiging van de kleuren, kan de maker een bepaalde sfeer geven aan het beeld. Een andere manier van kleurgebruik is de zwartwit foto, waarbij je het contrast tussen lichte en donkere delen beter over komt.
Scherpte
De plek waar de scherpte in de foto ligt bepaalt in hoge mate hoe wij naar het beeld kijken. De onscherpte in de achtergrond kan voor rust zorgen in het beeld, het isoleert het onderwerp en zorgt ervoor dat de kijker zijn aandacht vast blijft houden.
Perspectief
Het standpunt van de fotograaf bepaalt waar de kijker zich bevindt ten opzichte van het onderwerp: kijken wij erop, staan we op ooghoogte of moeten we zelfs omhoogkijken en voelen wij ons als kijker klein.
Daarnaast is ook de gekozen brandpuntsafstand van belang. Een telelens drukt lagen in elkaar, waardoor je geen gevoel meer hebt van de afstanden. Een ultragroothoek heeft juist het tegenovergestelde effect.
Formaat
Alle beelden hebben een formaat. De hoofdindeling is:
- Liggend. De breedte wordt benadrukt. De meest voorkomende verhouding bij camera’s is 3:2 bij en 4:3. Om dit nog wat te versterken kan de foto gecropt zijn naar 16:9. Ook kan het beeld uit meerdere foto’s zijn samengesteld: een panoramafoto.
- Staand. De hoogte wordt benadrukt.
- Vierkant. Doordat geen richting wordt benadrukt krijg je een richtingloos beeld, wat ertoe kan leiden, dat we minder gemakkelijk door het beeld worden geleid.
In de meeste gevallen kijkt het prettiger als de richting met de lijnen in het beeld meeloopt. Maar soms is het juist spannender om dat niet te doen.
Functionele onderdelen
Als we een foto bekijken, dan kunnen we ons afvragen of alle onderdelen in het beeld functioneel zijn. Niet functionele onderdelen kunnen onze blik afleiden. Denk maar eens aan die tak net voor het oog van het onderwerp, of een grasspriet die nog net in beeld piept.
Nabewerking
Alle foto’s zijn nabewerkt. Die nabewerking kan plaats hebben gevonden in de camera, of achteraf op de computer met een nabewerkingsprogramma. Een goede nabewerking maakt een foto af. Een slechte nabewerking zorgt voor storende onderdelen in de foto. Te denken valt aan halo’s, kringen, oververzadiging, duidelijke verscherpingsranden en extra ruis.
Ik hoop dat het niet al te technisch is geworden. En ook niet alle paragrafen zijn op alle foto’s toepasbaar. Maar misschien heb je nu een beter beeld hoe de opname is gemaakt. Voor een conclusie is het nog steeds te vroeg. Bewaar al die ontdekkingen samen met de indrukken van de vorige keer en neem ze mee naar het afsluitende deel. Dit was het tweede in de driedelige serie “Fotobespreking”. Deel 1 ging over compositie en in deel 3 gaat het over de inhoud van het beeld.
Geef een reactie