Deze tutorial is geschreven door Henk Muijs voor Natuurfotografie.nl.
Een van de leukste onderdelen van een fotocursus is de nabespreking van de gemaakte foto’s. Mensen moeten er in het begin aan wennen, dat zij iets mogen zeggen over foto’s van iemand anders. Men begint met een schuchter “Mooi”. Of een, vaak binnensmonds gemompeld, “dit vind ik nou echt helemaal niks…”, “de zee loopt leeg…” Een eerste indruk is heel menselijk en heeft iedereen wel. Maar het is niet meer dan een eerste indruk. Pas als je verder gaat kijken en je echt gaat interesseren voor het beeld, dan wordt het interessant. Foto’s bespreken gaat veel verder dan een oordeel vellen. Door foto’s van anderen te bespreken leer je te zien in plaats van te kijken. Dit is ook goed voor je eigen fotografische ontwikkeling. Er zijn in de loop der tijd veel technieken ontwikkeld. Deze reeks is geen herhaling of samenvatting van die technieken, maar mijn eigen verhaal, hoe ík naar foto’s kijk.
Inhoudsopgave
In de week leggen…
Na de eerste indruk (die kan variëren van “mwaaa…” tot “waanzinnig!”) is het goed om de foto eerst eens op je te laten inwerken. Bij een schriftelijke bespreking kun je ze gerust een tijdje wegleggen. Eerst maar eens in de week leggen en wachten tot de eerste indruk wat is gezakt. Pas daarna wil ik weten wat de fotograaf nog voor extra informatie heeft. Dat kan helpen bij de beeldvorming, maar het is de foto zelf die het verhaal moet vertellen. Na de ‘inweek’ is het tijd om wat eens wat objectiever naar het beeld te gaan kijken. Dit doen we niet door een lijstje af te werken (daar zijn er genoeg van), maar door op de lijst te klimmen en de foto binnen te wandelen. We gaan een zoektocht houden, laat het avontuur maar beginnen! Leidraad daarbij kan je eerste indruk zijn. Waarom was mijn eerste indruk zo? Maar het hoeft niet.
Waar sta ik?
Als je een foto binnenwandelt, dan wil je eerst weten waar je staat. Staan we met onze voeten in de klei? Blijven ze droog? Of lig ik plat op mijn buik in het hoge gras? Of heb ik geen idee waar ik sta? Allemaal constateringen, die je verzamelt om aan het einde van het avontuur een totaalbeeld te kunnen vormen over de foto.
Voorgrond-achtergrond
Nadat we weten waar we staan kunnen we eens wat rond gaan kijken. Hebben we te maken met een voorgrond en een achtergrond, met meerdere lagen of speelt alles zich in één laag af? In het laatste geval heb je te maken met een plat beeld. Is dat hier functioneel, of is het avontuur te vroeg afgelopen? Dan wordt een beeld vaak saai gevonden.
Het kijkt prettig als er een verbinding is tussen voor- en achtergrond. Een gesloten heg of een sloot over de hele breedte blokkeert eerder het beeld, dan dat het iets toevoegt.
Een prachtige sneeuwwal met een fraaie krul. Als voorgrond is het echter eerder een blokkade. Het is niet het onderwerp en het ligt alleen maar in de weg. Ik kom er als kijker niet omheen en niet overheen.
Onderwerp
In het beeld rondkijkend kunnen we ons gaan afvragen wat het onderwerp is, en waar het zich eventueel bevindt. Is er een duidelijk onderwerp of is de hele foto het onderwerp? En klopt dat met je gevoel bij het beeld? Hebben we echt een onderwerp gevonden, dan is een deel van de foto gedefinieerd. Dit noemen we de positieve ruimte. De rest van de foto is dan de negatieve ruimte. Die negatieve ruimte is minstens zo belangrijk als de positieve: het geeft ons onderwerp het podium om op te kunnen treden.
Lijnen
Lijnen in een foto zijn heel belangrijk. Ze kunnen je het beeld in leiden en je naar het onderwerp brengen. Lijnen kunnen er echter ook voor zorgen, dat je het beeld uit wordt geleid en helemaal niet bij het onderwerp terecht komt. Als kijker kom je linksonder het beeld binnen. Links omdat we nou eenmaal gewend zijn van links naar rechts te lezen. Maar waarom beginnen we dan niet linksboven met de foto te bekijken? Dat heeft te maken met het feit dat we eerst willen weten waar we zelf staan en of de nabije omgeving veilig is. Als er dus een lijn is die je vanaf dat startpunt verder de foto inleidt, dan kijkt dat prettig.
Plaats van het onderwerp
De juiste plaatsing van de elementen in de foto zorgt voor een evenwichtig beeld. Het onderwerp precies in het midden van het beeld oogt vaak wat saai. In de fotografie wordt vaak de regel van derden, of gulden snede, gehanteerd. Het onderwerp juist op 1/3 van links/rechts en onder/boven plaatsen kan een foto veel spannender maken, en een onderwerp richting geven. Als alle elementen echter aan één kant van het beeld terecht komen, dan heb je kans dat het beeld onevenwichtig wordt: het beeld valt om.
Bij plaatsing van het onderwerp kun je je afvragen:
- Is er een kijkrichting in de foto en kijk je dan het beeld in of uit?
- Heeft het onderwerp voldoende ruimte of zit het tegen de rand geplakt?
- Staan de beeldelementen los van elkaar, of zitten er elementen aan elkaar geplakt?
Symmetrie
Een fotograaf kan ervoor kiezen om het beeld nou juist wel precies in het midden te zetten. Denk bijvoorbeeld aan spiegelingen of aan min of meer symmetrische bloemen.
Kadrering
Kadrering zijn elementen aan de randen van de foto die het onderwerp als het ware omlijsten. Het is een tijd mode geweest om in iedere foto een overhangende tak boven in beeld te plaatsen. Soms werkt dat, maar meestal is het juist een storend en niet functioneel element. Een kadrering hoort af te sluiten. Als er een boom als kader wordt gebruikt en ik kan er bij mijn wandeling door het beeld aan de verkeerde kant omheen, dan staat de boom niet dicht genoeg bij de rand. De stam mag best afgesneden of middendoor gesneden worden.
Als we genoeg hebben gezien, dan klimmen we weer uit de lijst. Een rugzak vol met indrukken meenemend. Voor een conclusie is het nog te vroeg, dit was pas deel 1 in de driedelige serie “Fotobespreking”. Deel 2 zal gaan over de techniek van de foto en in deel 3 gaat het over de inhoud van het beeld.
Geef een reactie